Laat ik er niet omheen draaien. Willen we een milieuvriendelijke, gezonde bouw dan heeft de toepassing van hout een prachtige toekomst. De uitdaging is wel hoe we dat zo goed mogelijk voor elkaar kunnen krijgen. Wie daarbij een beslissende rol speelt. En welke vragen daarvoor beantwoord moeten worden.

Daarom was ik zo blij met 22 september.

In Engeland kennen ze de uitdrukking: ‘Je moet een kalkoen niet over het Kerstmenu laten beslissen’. Met andere woorden: willen we de overgang naar een bouwsector waarin hout de plek krijgt die het verdient, dan moeten we dat niet alleen aan die sector zelf overlaten. Inspirerende koplopers daar gelaten voeren staal, beton en kunststof nog altijd de boventoon op onze bouwplaatsen. En als het aan de mainstream bouw ligt gaat dat niet zo snel veranderen.

Kortom, de verantwoordelijkheid voor een duurzame bouwsector moeten we niet alleen bij de bouwsector leggen. We zijn geneigd naar ‘de markt’ te kijken als het gaat om innovaties, creativiteit en stappen vooruit. Daarmee onderschatten we onze eigen rol en invloed. We kunnen als klant van de bouw meer doen om de sector de goede kant op te prikkelen. En dat geldt vooral voor de overheid. Zij kan als wet- en regelgever én als klant veel invloed uitoefenen op de bouw. En waarom niet? De overheid heeft immers spectaculaire ambities op het gebied van klimaat, duurzaam en circulair inkopen.

Daarom was 22 september zo belangrijk.

Inmiddels worden we bijna dagelijks geconfronteerd met informatie over de technische aspecten en klimaatvoordelen van houtbouw. Je zou zeggen, dat lijkt wel genoeg input om overtuigd te raken. Maar dat is het niet.

De overheid is namelijk een bijzondere klant, die bijzondere vragen stelt. Die vragen hebben minder te maken met de techniek van bouwen met hout, en meer met de maatschappelijke consequenties van houtbouw. We bouwen immers met bomen, misschien wel ten koste van bos. Daar worden mensen onrustig van. En daar praten we dus veel te weinig over.

Behalve op 22 september.

Op die dag organiseerde de Natuur- en Milieufederatie Utrecht en de gemeente Utrecht een bijeenkomst over houtbouw. Met focus juist op die herkomst van hout.

Op de 22ste waren we het al snel eens: hout is een zeer milieuvriendelijk bouwmateriaal, op voorwaarde de herkomst deugt. Maar we waren nog lang niet uitgediscussieerd. Hoe controleren we die herkomst het beste? Is lokaal hout te verkiezen boven ander hout? Hoe zit het met het aanbod van verantwoord geproduceerd hout als we meer hout gaan gebruiken? En natuurlijk de discussie over nut en noodzaak van tropisch hout. Ze kwamen allemaal voorbij op 22 september.

De discussie over lokaal hout was een interessante. Ik ben een fan van lokaal hout, en gelukkig zijn er steeds meer veelbelovende initiatieven om lokaal hout ook hoogwaardig in te zetten. Ik ben niet geneigd lokaal hout zonder meer te verkiezen boven hout van verder weg. Ik snap het argument van de afstand, dat leidt tot extra milieu-impact. Daar staat tegenover dat het uiteindelijk gaat om waarde. Zo komt tropisch hout weliswaar van verder weg, maar de vraag naar tropisch FSC-hout leidt tot bosbescherming in gebieden waar biodiversiteit en bossen vaak ernstig onder druk staan. Die waarde mogen we niet vergeten.

Bovendien, als we de ware potentie van hout als bouwmateriaal ten volle willen benutten, dan is het verstandig niet op voorhand beschikbare houtstromen uit te sluiten. Als de herkomst maar klopt, controleerbaar is.

We hebben de gemeenten, waterschappen, provincies en rijk hard nodig om een duurzame bouw met hout zo goed en snel mogelijk te realiseren. Zij kunnen sturen via wet- en regelgeving, maar ook gas geven als klant, als inkoper van materialen. Ik refereer naar een Frans wetsvoorstel om alle overheidsgebouwen voor minstens 50% van natuurlijke materialen te bouwen. Dat betekent wel dat we de overheid nog meer moeten overtuigen van de maatschappelijke waarde en gevolgen van houtbouw. Want we bouwen immers met bomen.

Daarom hoop ik op meer bijeenkomsten zoals die van 22 september