Houtkapbedrijven in Afrikaanse regenwouden met het FSC-certificaat voor duurzaam bosbeheer gaan beter om met arbeiders en lokale bevolking dan concurrenten die niet op een duurzame manier werken. Zo zijn de werkomstandigheden bij FSC-gecertificeerde bedrijven veiliger en de leefomstandigheden beter in de gemeenschappen waar bosarbeiders en hun gezinnen wonen. Ook wordt de lokale bevolking beter betrokken bij activiteiten voor de houtoogst en ontvangen zij financiële bijdrages voor de lokale economische ontwikkeling.

Dat concludeert CIFOR, een gerenommeerd internationaal onderzoeksinstituut voor tropisch bosbeheer, na uitgebreid onderzoek in Kameroen, Gabon en Congo-Brazzaville. De landen liggen in het zogeheten Congobekken. Het Forest Stewardship Council (FSC) is vooral bekend als keurmerk voor natuurbehoud, maar heeft ook sociale richtlijnen. De nieuwe studie bevestigt dat bedrijven sinds de FSC-certificering beter zijn gaan zorgen voor arbeiders en lokale bevolking. Het is voor het eerst dat ‘FSC-bedrijven’ in de praktijk zijn vergeleken met bedrijven die hout oogsten zonder FSC-certificaat. Het onderzoek is mede in opdracht van het Wereld Natuur Fonds (WNF) uitgevoerd.

Zagerij
Voor de studie trokken de onderzoekers wekenlang diep de regenwouden in voor bezoeken aan gemeenschappen en interviews met arbeiders en lokale bevolking. Daaruit bleek dat FSC-certificering heeft bijgedragen aan verbetering van de werk- en leefomstandigheden van arbeiders. Zo gelden bij gecertificeerde bedrijven goede veiligheidsprocedures en -maatregelen in de zagerij en bij de houtoogst die worden nageleefd en gecontroleerd. Beschermende kleding is verplicht en bosarbeiders krijgen veiligheidstrainingen. Bij niet-gecertificeerde bedrijven zijn trainingen meestal afwezig en worden voor bosarbeiders helemaal geen beschermende maatregelen getroffen. .

In de gemeenschappen waar bosarbeiders met hun gezinnen wonen, zorgen FSC-gecertificeerde houtkapbedrijven standaard voor schoon drinkwater en een dokterspost. Verder zijn de woningen goed uitgerust en beschikken ze over elektriciteit en wordt vuilnis ingezameld. Arbeiders zijn ook beter te spreken over prijzen en producten in de bedrijfssupermarktjes dan werknemers van niet-gecertificeerde bedrijven.

Schadevergoeding
De relatie met de lokale bevolking is ook beter geregeld bij FSC-gecertificeerde bedrijven. Er zijn actieve overlegorganen over de houtoogst, gegarandeerde financiële bijdragen voor de ontwikkeling van naburige dorpjes en regels voor vergoedingen als bewoners schade lijden. Daardoor zijn in gebieden waar FSC-bedrijven actief aanzienlijk minder vaak conflicten met lokale bewoners. Toch is de bevolking niet altijd tevreden. Zo treedt een FSC-gecertificeerd bedrijf strikter op tegen illegale jacht door lokale bewoners. Niet-duurzame houtkapbedrijven ondernemen daar vaak niets tegen. Dat geldt overigens vaak ook voor de overheid in Congo-Brazzaville, Kameroen en Gabon.

,,Het is geweldig te zien dat FSC het leven van bosarbeiders en lokale bevolking in het Congobekken heeft verbeterd’’, aldus WNF-directeur Johan van de Gronden. ,,Duurzame houtkap is niet alleen een manier om bossen goed te beheren, maar ook om duurzame lokale economische ontwikkeling te stimuleren. Wij kunnen daar aan bijdragen door te kiezen voor FSC-hout. Er is genoeg tropisch hardhout met FSC-keurmerk verkrijgbaar én je helpt direct bosarbeiders en de lokale bevolking.’’

Het rapport ziet ook ruimte voor verbetering. Zo bieden houtkap bedrijven jonge managers nog onvoldoende carrièreperspectief. Ook zouden de auditeurs die periodiek controleren of de houtkapbedrijven de FSC-voorschriften naleven, vaker de lokale bevolking kunnen bezoeken om te vragen of zij inderdaad tevreden zijn.

FSC
FSC bestaat sinds 1994. In het Afrikaanse Congobekken werd het eerste certificaat in 2005 uitgereikt. Daarna is de ontwikkeling snel gegaan. Inmiddels beschikt het Congobekken over het grootste gebied gecertificeerd tropische regenwoud, in totaal 4,3 miljoen hectare. Dit is nog steeds een betrekkelijk klein percentage (rond de 10 procent) van het totale oppervlak waar de overheden van Republiek Congo, Kameroen en Gabon kapvergunningen voor hebben gegeven.